Boerenbruegel
Karel van Mander schrijft in 1604 (Schilder-boeck): "Met desen Franckert gingh Brueghel dickwils buyten by den Boeren, ter Kermis, en ter Bruyloft, vercleedt in Boeren cleeren, en gaven giften als ander […]. Hier hadde Brueghel zijn vermaeck, dat wesen der Boeren, in eten, drincken, dansen, springen, vryagien, en ander kodden te sien, welck dingen hy dan seer cluchtigh en aerdigh wist met den verwen nae te bootsen […]."
Boerenbruegel is het epitheton ornans dat de kunstenaar gewoonlijk vergezelt. Voor velen is hij dé schilder van feestvierende plattelandslui. Niettemin resten hiervan feitelijk gezien weinig voorbeelden. Het beeld van Bruegel als schilder van boeren- en kermistaferelen wordt vooral bepaald door slechts drie schilderijen uit de periode 1566 – 1567: De boerenbruiloftsdans (The Detroit Institute of Arts), Het bruiloftsmaal en De dorpskermis (laatste twee: Kunsthistorisches Museum, Wenen). Dat imago werd nog danig versterkt door kopieën, varianten en pastiches uit het atelier van zijn oudste zoon Pieter Brueghel de Jonge (1564/5 – 1638).
Wat Bruegels houding was ten aanzien van feestende plattelandslui is niet helemaal duidelijk. Volgens Van Mander had de stedeling Bruegel schik in de ambiance van dergelijke feesten. Uit zijn beeldtaal spreekt een mix van sympathie en ironische humor. Hij was zowel deelnemer als observator. Bruegel is de buitenstaander die glimlacht bij zo veel pittoreske folklore. Zijn boerentaferelen ademen een gemoedelijke idylle, waarin monumentale figuren doende zijn: keuvelend, dansend, schransend, zoenend, musicerend.
(CC BY)